geschiedenis Gouden Engel

 

Rijksmonument

De voormalige bakkerij aan de Gele Eker 2 te Wergea is een rijksmonument dat onder monumentnummer 22930 is opgenomen in het Register van Beschermde Monumenten van de Rijksdienst van het Cultureel Erfgoed. Het pand wordt omschreven als 'Mooi gelegen pand bestaande uit een hoog gedeelte onder zadeldak tussen twee topgevels, waarvan die aan de straat door drie waterlijsten doorregen is, geblokte bogen boven de vensters der verdiepingen heeft en een toppilaster op kopje en met sieranker. Gevelsteen met 1663. Roeden in de vensters der verdieping. Lagere aanbouw tegen de zijgevel onder dwars zadeldak tegen topgevel. Vensters met negen ruiten en houten goot op geprofileerde klossen.'

 

Stichting van het huis

De plek waar het huis is gebouwd is een uitstekende plaats voor neringdoenden. Wie het huis heeft laten bouwen is niet bekend, maar de stichting van het huis was in 1663 zoals blijkt uit een gevelsteen in de voorgevel van de bakkerij. Gezien de bouw en de oorspronkelijke indeling lijkt de gedachte dat het vanaf het begin bedoeld is als koopmanshuis gerechtvaardigd, met rechts de winkel en links de opslagruimte. Dat de bouwer goed bij kas zat valt af te lezen aan de omvang van het huis. De lange lage uitbouw in het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw is van ca 1690.

 

Er gaat een verhaal in Wergea dat de eerste bewoner een Fries van geboorte was die zijn vermogen in Holland had verdiend. Lang heeft hij er waarschijnlijk niet van genoten, want het huis komt al snel daarna in bezit van de familie Plecker. In 1685 verkoopt Stephanus Plecker, schoolmeester, organist, dorpsrichter en ontvanger der belastingen in Wergea, het aan de eerste bakker in dit huis, de koopman Jacob Hilles en zijn vrouw Antie Jans. Uit de koopakte blijkt dat er reeds sprake is van handel: 'vrije gangwal en opslag tot aen en in de vaert'.

Stephanus Plecker is een zoon van Abrahamus Plecker, dominee in Wergea van 1611 tot 1664. Hij was door zijn huwelijk voor de helft eigenaar van het Âld Slot of Popmastate geworden. Hij was één van de oprichters en administrateurs van het Popma Gasthuis aan de Kleine Buren in Wergea.

 

1685 - 1691   De eerste bakker . . . Jacob Hilles

Om het huis te kunnen kopen moet Jacob Hilles niet onbemiddeld zijn geweest. Hij was de tweede zoon van Hille Juckes en Bauck Jacobs, die diverse bezittingen in Wergea hadden. Als mennist was Jacob Hilles op 2 oktober 1671 voor het gericht gehuwd met Antie Jans van Swichum. Hij was voordat hij in de bakkerij kwam koopman. Over het gezin is niet veel bekend omdat zij als mennisten hun kinderen niet lieten dopen. Jacob Hilles begint in het huis een bakkerij. In de periode dat hij er woont wordt de lange lage uitbouw gerealiseerd, waarin het Bakhuijs wordt ondergebracht.

De bakkerij aan de Gele Eker in 1941, foto van de Friese Bouwkring (Ryksargyf Fryslân, nr. 18458)

1691 - 1754   Wibe Abes en zoon Piter Wibes

Veel jaren heeft bakker Hille Jacobs hier niet gewoond, want in 1691 doet hij de zaak over aan Wibe Abes en Tiets Anders. Uit de koopakte is op te maken dat er door Jacob Hilles een apart 'backhuijs' tegen het huis is aangebouwd: 'in seekere nieu en wel ter nering staand hoekhuys samp 't Backhuys in en aen 't groot beklemt staende in de Inbuyren'.

Zoon Piter Wibes is later bakker op deze plaats. In 1717 staat Tiets Wibes als eigenaar en bewoner te boek. Haar man was inmiddels overleden en Tiets Anders werd toen Tiets Wibes met naam van wijlen haar man toegevoegd. Met de hulp van zoon Piter zal zij doorgebakt hebben tot het huwelijk van haar op zoon op 13 mei 1725 met het Wergeaster meisje Eeke Lieuwes. Moeder kon op dat moment een huis huren van de mennisten gemeente en kwam aan het eind van de Gele Eker te wonen.

Piter Wibes boert blijkbaar goed met zijn bakkerij, want in 1749 werd over hem geschreven: 'een bakker die gemakkelijk sijn kost kan winnen'. Piter Wibes bakt niet uitsluitend voor de bevolking van Wergea maar ook voor de schippers die het dorp aandoen met hun schepen. Dit is bekend uit het proces dat hij in maart 1746 voert tegen 'Hessel Alberts skipper tot Wartena' vanwege 'gelevert Brood voor hem en het Scheepsvolk'.

 

1754 - 1796   Hyltsje Johannes Boonstra

Op 21 februari 1754 verkoopt Piter Wibes voor 'seeven Hondert en vijf Goltg(u)l(de)ns en seeven st(ui)v(er)s' het bedrijf aan Durk Jans, Mr. Schoenmaker, en Antsje Sikkens. Zij kopen het huis niet voor eigen gebruik, want de oude schoenmaker was een jaar tevoren boer geworden op een plaats van de pastorie. De bakkerij is bestemd voor hun dochter Martsen Durks, die op 24 februari 1754 trouwt met Hyltsje Johannes Boonstra. Zij kopen volgens de koopakte 'een Bakkerij, voorhuys en Bakhuis, Beneffens des selfs Oud Backhuis en Hieminge onder deese Huisinge behorende', waaruit blijkt dat Piter Wibes een nieuw bakhuis heeft laten bouwen. Dit bakhuis stond er nog aan het begin van de 20e eeuw.

Na zijn huwelijk neemt Hyltsje Boonstra het bakkersvak op zich. Het huwelijk duurt maar kort door het vroege overlijden van Martsen Durks, Hyltsje met een dochtertje Akke nalatende. Op 8 mei 1760 huwt Hyltsje voor de tweede maal en nu met Jeltsje Easges Teernstra. In 1763 hebben Hyltsje en Jeltsje een meevallertje als zij erven van wijlen Reinder Bockes, grootvader van Hyltsje van moederskant.

Een prentbriefkaart uit 1904 genomen van de Wergeaster Feart. In het midden de doopsgezinde kerk van Wergea, dat tegenwoordig plaats biedt aan acht woonappartementen en de naam 'De Koepel' heeft gekregen. Aan de linkerzijde omgeven met een houten tuinhek is nog net de notariswoning te zien. En aan de rechterkant zien we de voorgevel van bakkerse Jelmers Grytsje naar wie de bakkerij 'Gouden Engel' is genoemd. Het pand heeft op dat moment luiken voor de ramen.

1796 - 1823   Durk Reinders Steenhuizen

Hun middelste dochter Antsje trouwt op 12 juni 1796 in de Formanje in Wergea met Durk Reinders Steenhuizen uit Gryptsjerk en wordt later in haar ouderlijk huis bakkerse, maar dan is vader Hyltsje al jaren overleden. De jongelui huren de bakkerij van hun (schoon)moeder, die bij hun in blijft wonen.

 

Bakkerij, tapperij, slijterij en meelhandel

De zaak floreert goed. Het aantal inwoners van Wergea was toen nog niet zo groot en waarschijnlijk bakt Durk twee keer per week, temeer omdat het morgen- en avondmaal in hoofdzaak uit roggebrood bestond dat wel even kon liggen.

Naast het bakkerswezen zijn tapperij en slijterij en de meelhandel van belang in het zakendoen van Durk Steenhuizen. Jarenlang heeft men in dit bedrijf drank verkocht, terwijl men over de toonbank ook een slokje kon kopen. Voor zijn veevoederhandel houdt hij aan het water een pakhuis aan. Omdat een en ander nogal wat beslommeringen en mankracht vereist ligt het voor de hand dat hij een knecht had. Hyltsje, de oudste zoon van Johannes Hyltsjes Boonstra, is lange tijd knechtje bij hem. Als deze in 1815 trouwt en in Wergea zijn eigen bakkerij start, wordt zijn acht jaar jongere broer Reinder knecht bij zijn oom.

 

1823 - 1939   drie generaties De Vries

Omdat Reinder Boonstra hetzelfde jaar als zijn broer huwt komt er een vreemde knecht binnen. Dat is Fedde Piters de Vries, een jongeman uit Marssum. Hij had bij zijn vader, die bakker in Marssum is, het vak goed onder de knie gekregen. Fedde komt bij het gezin Steenhuizen inwonen. De nauwe contacten met de familie leiden ertoe dat Fedde op 27 mei 1818 met dochter Jeltsje huwt. Het echtpaar is waarschijnlijk gehuwd in de schippersherberg aan het eind van de Hillebuoren door de oude bakker Nolke Oevering.

Bakker Fedde krijgt hulp van zijn zoon Piter die in 1848 huwt met Klaeske Romkes Zetstra, een dochter van de Wergeaster onderwijzer Romke Rikeles Zetstra. Al kort na het huwelijk van Piter Feddes de Vries komt (groot)vader Piter op 7 augustus 1848 te overlijden. Moeder Jeltsje zet als bakkerse de zaak voort, maar het komt er op neer dat zoon Piter het meest voor zijn rekening neemt. Hij wordt zelfstandig baas als zijn moeder een jaar later, op 9 september 1849, ook komt te overlijden.

 

Piter Feddes is nu de bakker en hij had zijn jongste broer Jelmer in huis gehouden en hem het bakkersvak geleerd. Lang heeft hun samenwerking niet geduurd want op 1 september 1857 komt Piter te overlijden. De bakkerij wordt voortgezet door zijn vrouw Klaeske, die in de winkel stond, en haar zwager Jelmer Feddes de Vries, die de bakkerij draait. Het familiebedrijf kan worden voortgezet.

Jelmer huwt op 8 juni 1871 met Grytsje Gerbens de Jong, een dochter van de schoenmaker Gerben Tsjerks de Jong op de Gele Eker. Het echtpaar wordt het nieuwe bakkerspaar op de stede. Zij krijgen drie zonen, maar lang duurt het huwelijksgeluk niet. Op 2 mei 1884 krijgt Jelmer een hersenbloeding en komt te overlijden, nog maar 48 jaar oud.

Foto omstreeks 1920 van de Brood-, Koek- en Beschuitbakkerij aan de Gele Eker in Wergea. Op de foto bakker Gerben de Vries en zijn vrouw Lokke de Jong. De huidige bewoner heeft het gevelbord opnieuw laten maken. En het kastje rechts van de ramen, waarop de bewoners van Wergea tegen een kleine vergoeding informatie konden bevestigen, is eveneens nagemaakt. Daarop is de geschiedenis van dit pand te lezen.

Jelmers Grytsje . . . de Gouden Ingel

Als gevolg van een longontsteking komt haar oudste zoon Fedde al op zeventienjarige leeftijd te overlijden. Hij kan de zaak van zijn moeder niet overnemen. En dus zet moeder Jelmers Grytje de bakkerij alleen voort. Vanwege haar rol groeit haar naam Jelmers Grytsje uit tot een begrip in Wergea en in de herinnering van de oudere inwoners in Wergea is het nog steeds 'de bakkerij van Jelmers Grytsje'.

Toen in de crisisjaren de arbeiders het niet breed hadden, konden ze altijd terecht bij bakkersvrouw weduwe Jelmers Grytje. 'Salang der noch moal meald wurdt en wy moal hawwe, hâlde jimme brea' was haar zeggen en menig arbeidersvrouw ging zonder betalen met brood naar huis. Dit werd onthouden en als er over haar gesproken werd dan was het: 'We ha yn Wergea mar ien ingel en dat is it wyfke mei it gouden hier'. Daarmee werd dan Grytsje bedoeld, want zij stond van 's ochtends tot 's avonds met het gouden oorijzer op achter de toonbank. Aan haar is de naam van het huis ontleend: 'Gouden Engel'.

 

Om de zaak voort te kunnen zetten moest er weer een vreemde in de zaak komen. Dit werd omstreeks 1900 bakkersknecht Sybren van der Ploeg. Maar hij leert al snel Sanderina de Boer kennen en zij starten samen op de Hillebuorren een eigen bakkerij. Hiermee raakt Grytsje een knecht kwijt en krijgt er en concurrent bij.

Als opvolger komt Simen Elgersma uit Surch. Hij woont bij de oude bakkerse in huis, maar zal ook niet lang blijven. Hij krijgt omgang met Ljoekje Kleefstra en als in 1908 één van de bakkerijen op de Nijehoek in Wergea vrijkomt, nemen Simen en Ljoekje deze zaak over. Weer is Grytsje een knecht kwijt en krijgt ze er min of meer een concurrent bij.

 

Tot in 1914 is Grytsje de bakkerse, waarna de zaak overgaat naar haar zoon Gerben Jelmers de Vries en zijn vrouw Lokke de Groot. Nadat in 1914 het echtpaar de bakkerij in eigendom heeft gekregen moet Lokke zich al snel zelfstandig redden, want vanwege de mobilisatie van 1914-1918 moet Gerben al die vier jaren in dienst. In 1939 neemt Douwe de Jong uit Dokkum de bakkerij over van Gerben en Lokke. Na twee eeuwen een familiebedrijf te zijn geweest stopt de laatste De Vries.

 

Bakkersechtpaar Douwe de Jong en Hiltje Jongeling achter het woonhuis van de bakkerij aan de Gele Eker, foto ca 1950. Douwe de Jong was de laatste bakker in deze bakkerij. Hij komt hier in 1939 vanuit Dokkum als bakker en wegens de sanering onder de broodbakkerijen stopt hij in 1960. Daarmee kwam een einde aan de oude bakkerij aan de Gele Eker als bedrijfspand.

1939 - 1960 De laatste bakker . . . Douwe de Jong

 

Douwe de Jong is uit Dokkum afkomstig. Op 3 mei 1939 neemt hij samen met zijn vrouw Hiltje Jongeling de bakkerij aan de Gele Eker - die toen nog de Nieuweweg heette - over. In 1960 verhuizen Douwe en Hiltje naar Huzum bij Leeuwarden. Douwe is ziek en mag niet meer bakken. Middels een uitkering uit het Saneringsfonds Broodbakkerijen stopt hij de bakkerij. Hij verplicht zich 'nimmermeer in de gemeente Idaarderadeel het broodbakkersbedrijf, noch het wederverkopersbedrijf van brood uit te oefenen'. 

 

1960 - heden 

Het huis komt nadat de laatste bakker is vertrokken in handen van de Amsterdamse antiekhandelaar Koffijberg, die het binnenwerk voor een groot gedeelte sloopt en verkoopt, waarna er door slecht onderhoud verval intreedt. Hij laat ondermeer van een wand in de voormalige woonkamer de bekende wit-blauwe tegeltjes uit Makkum verwijderen.

 

In 1962 komt het pand in handen van Jan de Jong, die het in 1973 verkoopt aan Lolke van der Meer. Hij weet verder verval te voorkomen door de meest noodzakelijke ingrepen te plegen. In 1991 wordt het huis gekocht door fotografe Fenna Orre de Jong, die gehuwd is met Gerard Wolters, directeur van theater Het Posthuis in Heerenveen. Zij laten het huis in 1998 ingrijpend restaureren.

 

In 2003 koopt huidige bewoner Bert Finke het huis, die de negen kamers die het huis heeft laat herinrichten. In de loop van de jaren daarop vinden de nodige verbouwingen en groot onderhoud plaats. De aanbouw op de begane grond wordt verbouwd met o.a. een bibliotheek. Daarnaast komen er twee nieuwe badkamers en een nieuwe keuken. In 2016-2017 heeft groot restauratie-onderhoud aan het pand plaatsgevonden.